Onder de titel "Stoff für Geschichte(n)" (Stof voor de geschiedenis) presenteerde het Fischer- und Webermuseum Steinhude, in samenwerking met de Leibniz Universität Hannover, een tentoonstelling over een overhemd dat in 1728 zonder naad geweven werd en dat vandaag de dag nog steeds beschouwd wordt als technisch zeer veeleisend om te weven. De tentoonstelling gaat over het duizenden jaren oude fenomeen van naadloosheid in de weefkunst, een textielideaal dat vergelijkbaar is met de kwadratuur van de cirkel of de perpetuum mobile.
Het idee om dit onderwerp in een speciale tentoonstelling te presenteren ontstond in het kader van een cursus aan het departement geschiedenis van de universiteit en werd ontwikkeld door een projectgroep van studenten met de hulp van museumdirecteur Sandra Kilb en docent Stephanie Kirsch. De hechte structuur van wetenschappelijk onderzoek, pedagogische en technische expertise en studenteninitiatief resulteerde in een project dat zowel de historische context van naadloosheid als het vakmanschap van naadloos textiel behandelt.
In een lezing aan de Leibniz Universität Hannover presenteerde Eva Jordan-Fahrbach, textielrestaurator aan het Herzog Anton Ulrich Museum in Braunschweig, de resultaten van haar drie maanden durende analyse van het naadloze hemd voordat de tentoonstelling werd geopend: Het naadloze hemd werd waarschijnlijk in 1728 geweven door de jonge en ambitieuze 18-jarige wever Johan Hendrick Bühmann uit het weversdorp Steinhude. De motieven liggen deels op het terrein van historisch indirect bewijs. Aan de ene kant wilde hij waarschijnlijk bewijzen dat hij de titel van meester waardig was - die hem volgens de bronnen vóór dit uitzonderlijke werk geweigerd was. Hij was in eerste instantie niet toegelaten tot de kort daarvoor in Steinhude opgerichte Zuft. Ten tweede had hij blijkbaar een oogje op de dochter van een plaatselijke meesterwever, met wie hij na lang wachten op 36-jarige leeftijd trouwde - na de dood van haar vader. De bruid was toen 34 jaar oud en had blijkbaar op hem gewacht. In Steinhude leeft het verhaal van de creatie van dit bijzondere overhemd en weefmeesterwerk vandaag de dag nog steeds, zoals de zoon van de burgemeester van Steinhude tijdens de lezing vertelde.
Het naadloze overhemd van Steinhude was oorspronkelijk een dubbel. De jonge wever Heinrich Bühmann weefde eerst een naadloos exemplaar. Daarna maakte hij een tweede naadloos hemd voor zijn vorst, Albrecht Wolfgang Graf zu Schaumburg-Lippe. Hij zou het via zijn adellijke connecties aan de koning van Portugal hebben nagelaten. Dit tweede shirt is vandaag de dag verloren gegaan.
Het thema naadloosheid wordt al in de Bijbel genoemd. In de tijd van Heinrich Bühmann in Steinhude en zelfs tot in de 19e eeuw zijn er andere naadloze hemden overgeleverd. Het Glasgow Museum bezit een exemplaar dat door een Schotse wever is gemaakt. Dit hemd werd in 1821 als geschenk voor Koning George IV gemaakt. Dit exemplaar is bovendien voorzien van ingeweven ruches bij de borstsplit. Een illustratie is te vinden in het boek "Doppelgewebe in der Handweberei" van Ursina Arn-Grischott. Het museum vermeldt zijde als materiaal. Het zou ook het fijnste linnen kunnen zijn. In Schotland zijn er in totaal vier naadloze overhemden bewaard gebleven, waarvan er één van Henry Inglis is en een ander van Henry Meldrum. Beide overhemden bevinden zich in het Dunfermline Museum, dat momenteel verbouwd wordt. Het Focke Museum in Bremen heeft een naadloos overhemd uit 1640.
Eva Jordan-Fahrbach heeft de productiemethode als volgt gereconstrueerd: De sleutel tot de aanpak is de combinatie van Aramese met moderne weeftechnieken. De oude techniek van het bord- of lintweven is bijvoorbeeld levend gebleven in de Scandinavische cultuur vanaf de brons- en ijzertijd tot nu. De prachtige Germaanse mantels werden op deze manier gemaakt, met een combinatie van sierbanden met behulp van de boordweeftechniek en de transformatie van de ingelegde inslagdraden in kettingdraden in het - toen gangbare - gewichtsweefgetouw. Details over deze weeftechniek worden gegeven door meesterweefster Erika Arndt in haar "Handbuch Weben". Hier kunt u lezen over de reconstructie van de prachtige mantel uit het Hunteburg Moor bij Oldenburg die zij weefde voor het Landesmuseum in Hannover. Gedetailleerde informatie over deze techniek is ook te vinden in het boek "Kultur- & Industriegeschichte der Textilien" van Stefan Mecheels/Hergert Vogler/Josef Kurz. Vergelijkbaar met deze techniek - volgens Eva Jordan-Fahrbach - zou de jonge wever Heinrich Bühmann zijn naadloze hemd meerdere keren van het weefgetouw hebben gehaald en het telkens 90 graden hebben gedraaid. Hij liet inslagdraden uit de stof hangen, draaide de stof dan om en klemde deze draden terug in het weefgetouw als kettingdraden en ging verder met weven. Volgens Eva Jordan-Fahrbach begon Heinrich Bühmann zijn weefsels bij de nekband met een blokdamast van vijfbands ketting- en inslagatlas. In antieke weefsels is een blokdamast een patroon in secties met een tegenbinding aan de ketting- en inslagzijde, vergelijkbaar met een weving die vandaag de dag bekend is in mijndoeken en ook wel boerendamast wordt genoemd. Heinrich Bühmann maakte dit blokdamast voor de halsband in een ketting- en inslagatlas met vijf banden en werkte er direct twee knoopsgaten in. Van de uithangende inslagdraden van de manchet, inclusief extra ingezette draden voor de noodzakelijke gekroesde volheid, maakte hij de schouderjukken versierd met boorden. Hij veranderde de inslagen die hier buiten hingen in de kettingdraden van de voor- en achterkant. Ook hier voegde hij extra draden toe om de nodige volheid te krijgen. Uit het eerste deel van het lichaam liet hij de kettingdraden voor de mouwen hangen. Van de torso - waarin hij de borstsplit verwerkte - werden inzetstukken gemaakt in verband met de mouwen. De torso is gemaakt in een dubbele weeftechniek en uiteindelijk als een buisvormige stof, opnieuw geweven met zijsplitten in het onderste deel. Aan de onderkant is het shirt afgewerkt met een vaste zelfkant door de scheringdraden één voor één terug in de stof te voeren, waar ze paarsgewijs aan de binnenkant zijn geknoopt. De mouwboorden hebben ook splitjes en zijn opnieuw in blokdamast gemaakt, dit keer in secties met ketting/inslag keperbinding 3/1, of 1/3.
Tijdens het overhemd analyseerde Eva Jordan-Fahrbach verschillende weeftechnieken, van keperbinding en satijnbinding tot canvasbinding en dubbelbinding tot de eeuwenoude techniek om de stof in het weefgetouw uit te nemen en opnieuw te plaatsen. De draaddichtheid was extreem fijn en hoog voor een handgeweven werk: tussen 20 en 25 draden per centimeter in schering of inslag, afhankelijk van de partij (dichtste in de kruisbinding) per laag. In een dubbele weving met twee lagen boven elkaar betekende dit een totale dichtheid van 40 tot 50 draden per centimeter. En dit alles in het fijnste enkeldraads handgesponnen linnen. De uitdaging lag vooral in het ontwerp van de stof met deze vele opeenvolgende technieken en secties, waardoor de stof meerdere keren uit het weefapparaat gehaald moest worden om de ketting- en inslagdraden opnieuw te positioneren en in een andere richting verder te weven. Details van het onderzoeksrapport van Eva Jordan-Fahrbach met verschillende illustratieve foto's van het analysewerk zijn gepubliceerd in het tijdschrift "Spin off - Summer 2015".